Henk, wie mag dat wezen?

Ik aarzel. Nee, ik denk niet dat ik het vandaag droog hou. Een liedtekst die in mijn hoofd zit. Zegt ze ‘leuk, dan zie je Henk’. Jij denkt, Henk, wie mag dat wezen?

En ik loop langzaam naar de kassa.

Henk, dat is vanavond De Columnist. Voor lezers, en ook niet-lezers, is hij beter bekend als H.J.A. Hofland. Door vakbroeders en -zusters werd hij uitgeroepen tot Journalist Van De Eeuw. De vorige eeuw, dat dan weer wel, maar een kniesoor die daar op let. Met zijn 82 jaar is hij nog steeds een veelschrijver en zijn grandioze staat van dienst boezemt, terecht, bij velen ontzag in.
Spreek het drietal voorletters snel en luid uit en je hoort iets onmiskenbaar opgewekts. Haa! Jeee! Aaah! Denk meteen even aan de geweldige productie en populariteit en de motivatie is compleet… What’s in a name.
Naast artikelen levert Hofland onder het pseudoniem S. Montag in het NRC Handelsblad al decennialang columns, onder de soortnaam Overpeinzingen. Het aantal is de 1500 al ruim voorbij en nu is er weer een nieuwe bundeling van die stukken, getiteld De kronieken van S. Montag. Samen met het veertigjarig bestaan van de krant reden voor het NRC Handelsblad om afgelopen zaterdag de Nacht van de Columnist te organiseren in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Met als hoogtepunt van de avond de presentatie van het nieuwe boek van S. Montag.

Ik wacht. In mijn hand een nummer. Het doet me denken aan de tijd dat we op zaterdagmorgen voor boodschappen nog naar verschillende winkels gingen. De groenteman, de slager, daar was het druk, een nummertje trekken was normaal. Alleen bij Toko Makassar stonden de mensen gewoon maar wat te wachten, maar daar kwamen we eigenlijk niet zo vaak.

Omdat ik pas op het laatste moment besloot naar deze avond te gaan, blijft het spannend. Alles is uitverkocht, duizend plaatsen, over een paar minuten start de verkoop van wat er niet is opgehaald. Aan het begin van de avond heb ik een nummertje gekregen, maar het gezicht van de kassamedewerkster stond weinig hoopvol.
IJzige stilte in de ticketshop. Om me heen allemaal keurige mensen, om niet te zeggen deftig. Ik ben in de Stadsschouwburg, ik denk Concertgebouw. Ik kijk nog eens naar mijn nummer. Negentien, niet verkreukelen. Ik hou het papiertje stevig vast tussen linkerduim en wijsvinger, mijn pink zou ik er haast bij omhoog houden. Naast me staat een oudere heer, klein van stuk, lokje over het hoofd, donker brilmontuur, een wat droevige blik. Een beroemde journalist, bijna even beroemd als De Columnist, maar van een ander blad en met een andere specialisatie. Literatuur is echt zijn ding, zoiets. Hij wacht ook, of nee, hij leest. My father the dreamer who could barely tie his shoes staat boven een krantenartikel dat hij half gevouwen voor zich houdt. Aandachtig hangt zijn blik boven de buitenlandse krant, af en toe kijkt hij op. Nog nieuws van achter het loket?
Ineens begint, bijna onmerkbaar, de verkoop van de restkaarten. De verkoopster praat op gedempte toon en kijkt streng, alsof eenieder hier een buitengewone gunst verleend wordt. Hoewel er niet vanaf 1 wordt afgeroepen, zijn er als ik aan de beurt ben, al aardig wat mensen naar voren gelopen.
‘Nummer 19?’, roept de dame bij de kassa. Ik loop naar het raampje waar ze achter zit en schuif mijn briefje in haar richting.
‘Eens kijken of ik er nog wel eentje heb…’ Ze kijkt wat moeilijk. ‘Ja! Nog een kaart, de laatste…’
Ik pin 30 euro en in de laatste minuten voor aanvang spurt ik met twee, drie treden tegelijk naar boven.
Haaa! Jeeee! Aaah!