Ergens achter

Over paaseitjes, luxe en reizen

paaseitjes

Ze zijn vroeg dit jaar, de paaseitjes. Niet lang na de jaarwisseling liggen ze bij de Hema al in grote hoeveelheden. Ik ben er even uit gelopen en bij het zien van het kleurige snoepgoed ga ik voor de bijl.

Met mijn zakje chocolade-eitjes bij de kassa maakt de verkoopster me attent op een actie. Tweede halve prijs.
‘Dan nog maar één’, antwoord ik en loop een paar meter terug. Ik doe een plichtmatige graai in het winkelschap. ‘Nu heb ik natuurlijk weer veel te veel chocolade-eitjes in huis’, meld ik slachtofferig tegen de verkoopster.
Ze grinnikt begrijpend, om niet te zeggen samenzweerderig. ‘Jaaa, maar dan gooi je die ene maar ergens achter!’
‘Ergens achter?’ Ik denk aan aan een boekenkast, maar of ze achter zoiets bedoelt, weet ik niet.
‘Ja, dan hoef je die niet gelijk op te eten. Je gooit die ene gewoon ergens achter.’
De Hema-dame propt de overvloed aan eieren in een tas. ’Het is jezelf besodemieteren, maar ja…’
Ze zegt het twee keer, jezelf besodemieteren, alsof ze niet hoort dat ze het al gezegd heeft. Misschien komt het door dat ‘besodemieteren’, dat ze simpelweg niet meer luistert, ook niet naar zichzelf.
Ik knik en net voordat ik me met al mijn chocolade-aankopen wil omdraaien, hoor ik nog een keer samenvattend: ’Dus, gewoon, ergens achter’.
Een paar weken later breng ik mijn broer naar het station, voor een buitenlandse reis. Helemaal meelopen naar het perron is niet nodig, want hij heeft een eersteklas-kaartje. ‘Luxe’, zegt broer, die het daar opvallend vaak over heeft. Als je vroeg bent is er voor de reizigers met een kaartje als dat van hem een exclusieve wachtruimte.
‘Waar is die ruimte eigenlijk?’, informeer ik. Over het algemeen reis ik veel vaker met de trein dan hij en dacht zodoende het station redelijk goed te kennen.
Hij trekt een mysterieus gezicht, ook dat doet broer wel vaker, en ik merk aan hem dat hij geen flauw idee heeft.
‘Gewoon, ergens achter’, zegt hij dan vlug.
Ik voel een fronsje opkomen. Het zal wel weer niet iets met een boekenkast van doen hebben.
‘Hoe laat is het’, vraagt hij als we bij het station aankomen. Mooi op tijd, waarschijnlijk staat de trein er al.
‘Kan ik gelijk door’, zegt broer.