Alles is voorzichtigheid deze dagen. We fietsen door de besneeuwde stad, langzaam. Niet erg, we blijven in beweging. We gaan naar huis, we komen er wel.
Het was een gedenkwaardige dag. Door Barack Obama bijvoorbeeld, voor de tweede keer legde hij de eed af voor nog een ambtstermijn als president van de Verenigde Staten.
Glij niet uit, denk ik, voor de zoveelste keer deze week. En jij zegt: ‘Glad!’
Onder een winterse wolkenhemel rijden we verder. Jij vindt dat de kou voelt als een lekker fris helmpje, ik weet het niet zo zeker, ik ben blij dat ik een muts draag. We praten. Af en aan, over de temperatuur, over onzichtbare ijslaagjes en over hoe de avond was. Die was druk, we hebben veel mensen gezien en gesproken.
De sneeuw is op sommige plekken gereduceerd tot een platgetreden pad, een smal uitgesleten spoor, gemaakt door voeten en banden die zich een hele dag lang een weg gebaand hebben. Dan verandert ons onderwerp, in één moeite door zou je kunnen zeggen, want we hebben alletwee tegelijkertijd iets gezien. Bijna in koor melden we elkaar: er ligt daar iets.
Ik stap af en keer om, met de fiets aan de hand, richting het ding op de weg.
Het is een boek.
Het ligt open, in de sneeuw op de grond, met de rug naar boven; een herkenbare ‘boekhouding’, precies zoals ik vaak de boel de boel laat naast mijn hoofdkussen als ik na een tijdje lezen in slaap val.
Ik buk me en pak mijn vondst uit de sneeuw. On the road staat op het omslag. De klassieker van Jack Kerouac! Een originele Engelse uitgave.
ON THE ROAD! roep ik, en maak aanstalten om weer te gaan fietsen.
Het boek stop ik ondertussen vlug onder de snelbinder.
Aha. Het principe van vinden… een boek onderweg dat mee naar huis mag.
Bijna thuis schuifelen mannen door de sneeuw langs muren en rood verlichte ramen. Op zoek naar de altijd lachende meisjes op het plein. Negerinnen, noemen de toeristengidsen ze wanneer ze vertellen hoe de mensen in deze buurt soortsgewijs zijn ondergebracht. Als ik binnen ben en het licht aandoe, zie ik dat tussen het boek nog sneeuw zit, ergens aan het begin van hoofdstuk 11 valt het als vanzelf open. Ik veeg over de pagina en begin te lezen, er hangt een briefje op een deur: Sal Paradise! [in huge letters, printed] If nobody’s home, climb in through the window. Signed, Remi Boncoeur. Het briefje was ‘weatherbeaten and grey by now’. Op de volgende bladzijde gaat het over de geheimzinnige Mr Snow die ‘next door’ woonde en begon met lachen bij het avondeten. Niemand weet of hij ooit nog eens klaar geweest is met eten, hij maakte lol tot en met. Zijn lach ‘was positively and finally the one greatest laugh in the world.’ Het sneeuwkoude boek ligt in mijn hand en ik realiseer me amper dat ik zo ongeveer lezend het huis ben ingestapt.
‘Je hebt je jas nog steeds aan’, hoor ik naast me. Nog één zin dan, besluit ik, en ik lees hem hardop – alsof de woorden zo een weg kunnen vinden in de kamer. Wie weet. There’s a possibility that Remi, without knowing it, was picking up from this amazing man, Mr Snow.