Ik zie, ik zie

ernest and me

Altijd komt hij onaangekondigd. De schrijver.
De laatste tijd weet ik er mee om te gaan. Ik begin gewoon en dan weet ik dat hij zich meldt, de schrijver. Er zijn van die dagen, dan is hij wat terughoudend. Dan trekt hij zich letterlijk terug. In een hoekje van de keuken bijvoorbeeld.
De schrijver is een toffe gast die nooit om een verhaal verlegen zit. En toch, verlegen – ja, daar zeg je iets, want dat is hij ook, soms. Dan heeft hij zijn woordje niet zo goed klaar. Struikelt hij een beetje over het een en het ander. Over een per ongeluk aangewaaid bijvoegelijk naamwoord. Of over een werkwoord dat in de weg ligt en zich niet goed laat vervoegen. En dan zijn er ook nog van die eigenwijze zelfstandige naamwoorden. Die zich niet laten zien, juist als hij ze nodig heeft.
Op zo’n moment ga ik meestal rustig bij hem staan. Zachtjes vraag ik of ik me achter hem mag verschuilen. Nee, klinkt het steevast,  ik ga voor jou schuilen, en dan ben ik jou en jij mij.
Oké, antwoord ik, als altijd. Waarna hij, met een zwaar Amerikaans accent, zegt: ik zie, ik zie, wat jij niet ziet.