Het is rond achten, op een rustige dinsdag. Begin van de avond. De avondshift is al lang en breed begonnen. Je weet wel, de shift, oftewel de ‘werkronde’ die zo openlijk plaatsvindt, twee keer per dag. Je weet wel, de shifts van ’s morgens en ’s avonds waarover verteld wordt tijdens rondleidingen, de gezellige tours, over de Wallen.
De souteneur (die ook wel ondernemer heet, of kamerverhuurder, en, o ja, geen pooier genoemd wil worden) heeft bezoek. Hij kijkt iets na in zijn computer. Tegenover hem staat in de steeg een clubje graatmagere jonge vrouwen. Ze doen wat nerveus en zien er nogal raar uit, hun kleren kloppen niet helemaal. Alsof ze net met grote haast iets uitgezocht hebben in een of andere verkleedkoffer.
Een van de vrouwen valt nogal op vanwege haar mannelijke gezicht met grote haakneus, en sluik gitzwart haar. Haar ogen zijn zwart omrand – er zat kennelijk ook nog een oogpotlood in de koffer. Een lolbroek zou zeggen dat het de Zwarte Magica uit de Donald Duck is en daarna haar voornaam weten: Gudrun. Maar grappig is het allemaal niet; daarvoor kijkt ze echt te lodderig voor zich uit. Ze draagt stiletto’s, het lijken wel klompen, ze zijn grauw van kleur en ongeveer vijf maten te groot.
Zo loopt een kleuter die op een onbewaakt ogenblik moeders schoenen gegapt heeft. Zeilend. Achter iedere voet gaapt een groot zwart gat. De hakken zijn zo hoog dat de de jonge speelse katten in de buurt er met gemak onderdoor kunnen ravotten.
De benen zijn spierwit, van allemaal. Wit als de rest van de lijven die voor de tijd van het jaar wel wat meer bedekt mogen worden. Nou goed, er is er één met een panty aan, maar warm is het niet, het is een netpanty. Hij is gescheurd.
De gezichten zijn ook wit, om niet te zeggen ongezond bleek. Hee, wat een aparte amandelvormige ogen heeft die middelste.
Daar moet je normaal toch ver voor naar het oosten reizen, voor een tête-à-tête met zulke typjes.
Op een paar meter afstand staan twee of drie kerels. Het is donker en niet duidelijk wie bij wie hoort. Ze praten wat, maar niet te veel. Het is dat je er toevallig langskomt, dat je ziet: er valt kennelijk iets te onderhandelen. Zijn ze nou in gesprek met die vrouw die ‘gewoon haar werk achter het raam’ doet, of wat gebeurt hier?
‘No no no’, zegt een van de vrouwen van de verkleedkoffer. Ze praat zacht, ze staat pal voor de ingang van het kantoortje van het kamerverhuurbedrijf. Ze staat direct onder de politiecamera, een bolrond exemplaar dat kan draaien en regelmatig met een hoogwerker wordt schoongepoetst om zeker te zijn van helder beeld.
‘No no no’, zegt ze weer, nu duidelijk haar vriendin aansprekend. ‘We need a window’.
Dan stapt een van de koffermeisjes kordaat richting de meest linkse deur. Hij kraakt open als een oude linnenkast. Onder een warm haagje licht van een rode TL-buis wandelt ze brutaal naar binnen. De man die het dichtst bij de deur stond, springt er achteraan. Het gordijn gaat meteen achter hen dicht.
Even later is de hele groep weg. Verdwenen, snel en tamelijk ongemerkt. Twee ramen zijn bezet, de gordijnen zijn stijf gesloten, bij het derde raam staat een lege hoge stoel waar een handdoek overheen gedrapeerd is. Blacklight schimmert tegen de betegelde muren, over het wit van de handdoek weerkaatst een paarse gloed.
De souteneur zit nog steeds aan zijn bureau, hij is alleen nu. Hij tuurt in zijn computer. Dat heeft hij ‘s avonds wel vaker, dat onafgebrokene. Het zal wel met social networks van doen hebben. Voor je het weet vergeet je het ‘leven’ om je heen.