Hoe autonoom is de kunst? Hoe vrij is de kunstenaar? Een gedachte die zich opdrong terwijl ik onlangs rondliep in het Haus der Kulturen der Welt, op een tentoonstelling met de welluidende titel ‘Parapolitik: Kultureller Freiheit und kalter Krieg’. Een uitgebreide titel voor een tentoonstelling die getuige wat er te zien is ook allerlei kanten uit gaat.
Ik luisterde naar een langspeelplaat met intrigerende elektronische klanken – de arm van de player mocht ik zelf bedienen, een prettige vorm van do-it-yourself op een tentoonstelling – en waande me in de jaren zeventig, althans in het beeld dat er vaak van wordt geschetst. Vrije jaren, vol experiment en vol kleur, een artistieke bloeitijd.
En, oja, ik dacht dus aan ‘autonomie’. Van de kunst en de kunstenaar. Een beetje hak op tak springen in mijn hoofd, daar heb ik niks op tegen, en het ging eigenlijk vanzelf op deze tentoonstelling. Ik herinnerde me een verhaal dat een schrijfster eens vertelde, over haar moeder, die beeldhouwer was en haar eigen autonomie ‘bewaakte’. De schrijfster, geroemd om haar scenario’s, maakte dan wel mooie teksten, waarschuwde moeder, maar als de acteur in de televisieserie waar ze die teksten voor schreef, de door haar geschreven woorden uiteindelijk niet uitsprak, bestónden ze eigenlijk niet. Makkelijk praten voor moeder, die intussen een volle zolder had. Helemaal gevuld met autonome kunstwerken.
Kunstenaars zijn gebaat bij plekken waar ze een podium vinden; kunstruimtes, tijdschriften, theaters, uitzendkanalen… De tentoonstelling in het HKW ging over hoe vanaf de jaren negentienvijftig via de kunst invloed werd uitgeoefend op politiek, en andersom, althans, daar slaat de term ‘parapolitiek’ op. Alsof er een soort onzichtbare laag is waar sferen en boodschappen en de inhoud in het algemeen doorheen sijpelen. Of iets dergelijks bestaat, of echt is te bewerkstelligen, is niet helemaal duidelijk, maar uitgekomen is ooit wel dat de kunst gedurende vele jaren financieel een handje geholpen werd door de CIA, die daarmee het culturele klimaat een bepaalde richting uit wilde manoeuvreren.
Dat alles gebeurde natuurlijk ‘via via’ – zonder een beetje James Bond-achtige allure ging het waarschijnlijk niet. Een belangrijke schakel vormde een instituut dat aan het begin van de zomer van 1950 in Berlijn werd opgericht. Het Congress for Cultural Freedom (CCF) heette het, een initiatief van een groep schrijvers in West-Berlijn, dat zich de culturele vrijheid ten doel stelde. Via het CCF werden vanuit het hoofdkantoor in Parijs vele tientallen tijdschriften ondersteund en ook congressen gefinancierd, van Latijns-Amerika tot Afrika en Zuid-Oost-Azië. Vele kunstuitingen, tijdschriften en manifestaties werden dus mogelijk gemaakt door het CCF. Dat er achter het instituut nog aan andere touwtjes werd getrokken – alles voor de hegemonie van de VS – kwam pas uit in 1967.
Het CCF is een voorbeeld van hoe zich, parallel aan de na de Tweede Wereldoorlog losgebarsten strijd tussen de verschillende systemen in de wereld, ook in de kunst en cultuur een symbolische ‘wapenwedloop’ voltrok. De vraag die hierbij opgeworpen wordt is of een politiek gevecht ook een esthetisch gevecht kan zijn.
Op de tentoonstelling waren aardige dingen te zien, zoals een metersgroot werk van Art and Language: ‘Picasso’s Guernica in de stijl van Jackson Pollock’. En vooral een heleboel literaire en culturele tijdschriften. Daarnaast waren er vele beeld- en geluidsopnamen. Interessant was een fragment van een gesprek met Hannah Ahrend over het verschil tussen totalitarisme en dictatuur, voor een Franse zender in het Engels – met een Franse voice-over. In het midden was er een zaal met een ‘remake’ van een reizende tentoonstelling uit die tijd, met allemaal nagemaakte moderne kunst, met als opvallendste stuk een wandvullend werk van Barnett Newman.
Zoals wel vaker in het HKW had de tentoonstelling de vorm van een aantrekkelijk vormgegeven ruimtelijke kunstinstallatie. Ondanks dat lag er een nadeel op de loer; dat een bezoek, ook zoals wel vaker, uitmondde in een dwaaltocht. Soms is dat aangenaam, en soms is het een puzzel. Zo eentje zonder invulling, met veel open stukjes, horizontaal en verticaal.
Kein problem, ondertussen is het hoe dan ook genieten van de bijzondere architectuur van het pand. En prompt popt er weer een vraag op. Kan een gebouw bijwerkingen geven aan wat er binnen te zien is?
Het Haus der Kulturen de Welt aan de rand van Tiergarten is een van mijn all time favourites in Berlijn. Het blijft indrukwekkend. Vooral als de schemering inzet en het mysterieuze, futuristische bouwwerk van een afstandje welhaast op lijkt te rijzen.
Een schitterende half geopende schelp in de avondlijke hemel, waarin alle raadselachtigheid eigenlijk heel goed past.