[…ondertussen aan de Waalkade in Nijmegen, een gedicht]
Op het fietspad lagen al kleine takjes,
en plassen.
Het wandelen was opgekomen,
als water, iedereen wandelaar,
zo gaat het
als de centimeters tellen,
hier de mensen, daar het water
en in de verte strekte zich de stilte
uit, rekbaar als golven,
gedachten: was de Waal echt zo lang geleden
zo hoog, beelden: van laarzen en afzettingen
en vogels, en een huisje op palen.
Wat een water, zegt een man met hond,
daar gaat een massa, een schitterende stroom
deinend door het blikveld,
het volmaakt donkere uitzicht in Nijmegen,
weerkaatsingen stompen tegen de Waalbrug.
Een chocoladebruine labrador snuffelt,
is er hier iets gaande? Hij ruikt,
de rivier. Dan deinst hij achteruit.
Geklots, daar ja, daar
het hoge water –
eindelijk.