Echt lente

Het was bijna lente. Bijna. Nog niet helemaal.

Op zolder leefden de lente-dieren nog in een winterslaap.

Maar niet lang meer.

Dat kwam zo: de cv-ketel had de temperatuur kort doen oplopen.

Bijkomende warmte-factor was dat de februari-zon door het dakraam scheen alsof het hoogzomer was.

Een hele normale reactie voor wie uit een winterslaap ontwaakt, is dat hij zich slechts vagelijk iets herinnert van de winter en dat alles ineens doorgaat voor “lente”. Of het nou keihard regent of dat het ’s nachts nog steeds vriest dat het kraakt, altijd is het: “lente”.

Zo werd de Besiendershuiszolder een plek om de vleugels uit te spreiden. Al snel kriebelden vleugels met ogen tegen het zonbeschenen dakraam.

Klap. Klap, klap.

Ik holde naar beneden om in de computer op te zoeken wat te doen met een te vroeg wakker geworden vlinder.
Er blijken diverse pagina’s op internet te bestaan die zich bekommeren om dergelijke ontwakingsgevallen.

Dit was een dagpauwoog.

Hij bleek naar buiten te moeten. Daar moest hij maar op zoek naar een nieuwe plek, zo luidde het advies, en dan, koud of niet, gewoon nog wat verder slapen. Vlinders kunnen tot min twintig verdragen, stond erbij.

Min twintig graden, dat is niet zomaar wat. Het was echter een gezaghebbende website, dus ik zocht naar een glas om de vlinder in te vangen en mee naar beneden te nemen. Naar de tuin.
In het keukenkastje van het Besiendershuis vond ik een wijnglas. De dagpauwoog fladderde er rustig in. Heel even was zijn wereld klein, rond en overzichtelijk.

In de ommuurde tuin grenzend aan een steeg genaamd Mussengas vond de vlinder een plek. Op een van de oudste muren van de stad, naast een heldergroen ruitje. Weldra was hij weg. In een spleet gekropen, wachtend tot het echt lente zou gaan worden.

IMG_8846IMG_8850