Het was Indie Bookstore Day, ook wel independent bookstore day. In Nederland werd het al snel gewoon ‘bookstore day’. Dat klonk ook mooi, hoewel ik persoonlijk dat ‘indie’ of ‘independent’ er wel bij vond horen.
Mijn uitgever had me gemaild of ik een bijdrage wilde leveren door te komen voorlezen in Athenaeum Boekwinkel in Haarlem. Oké, leuk, mailde ik terug, met de vraag of het wel echt door ging, want ik moet dan zorgen dat ik in Nederland ben – ik fladder immers geregeld over grenzen en ben dan niet in de buurt.
Het ging door. Samen met nog vijf andere auteurs van uitgeverij In de Knipscheer las ik elk uur even iets voor. We hadden ons achterin de zaak geposteerd. Dat hadden de mensen van de boekwinkel zo bedacht. Er was een rij stoeltjes. Soms zat er iemand die ik meende te kennen, het meeste van de tijd zaten er vreemden op de stoeltjes.
Als je naar de wc wilde in de boekwinkel, moest je je toegang verschaffen achter de kassa. Daar zat een deur die leidde naar een kleine ruimte, waar zich inderdaad een wc-pot bevond. Het was het type ‘gezellige wc’. Overal waren knipsels, plaatjes en foto’s opgehangen of achtergelaten, zoals cartoons over boeken en krantenartikelen over boekwinkels. Er was ook een handgeschreven verhaal door ene Joubert wiens vader een rare benaming voor het geslachtsdeel van zijn zoon had gehad. Dat is natuurlijk jammerlijk, en vooral ook schadelijk voor de rest van een leven. Dus de schrijver schreef erover, zelfs terwijl hij op bezoek was in een boekwinkel, en hij eigenlijk niets in de boekwinkel te zoeken had, want in het verhaal repte hij over een boekpresentatie, eentje waar hij eigenlijk niet moest wezen. Het was een leuk verhaal maar het eindigde smerig, wat ik niet erg vond – de schrijver kon er allemaal niks aan doen. Mijn oog werd als vanzelf geleid naar een foto die eronder hing. Te zien waren Frank en Carla van Putten. Het was een winterscène, ze stonden samen op het ijs. Natuurlijk houden de mensen van Athenaeum Boekwinkel van Frank en Carla van Putten, er zou iets aan de hand zijn als ze niet van Frank en Carla van Putten zouden houden.
Boven de spoelbak hing een ware schat: de handtekening van Peter Buwalda. Het was een voorbedrukte kaart van uitgeverij de Bezige Bij met een handtekening van de auteur, half door de tekst heen gekrabbeld. Peter Buwalda bedankte. Er waren namelijk heel veel boeken van hem verkocht, een miljoen of zo, of misschien wel een miljard.
Ik had een jingle, dat leek me wel eens aardig. Een jingle om het optreden mee te beginnen. Je moet ergens mee beginnen.
Onlangs had ik op een tentoonstelling in Berlijn nog gezien dat een jingle buiten de context van een radio-uitzending een gezellige toevoeging kan zijn. Mijn jingle was elke keer anders, en wild en groots, dat laatste vond ik zelf althans. Ik deed hem op een mondharmonica. Het was een korte jingle en niemand liet merken dat het riedeltje nou niet per se nodig was. Maar ach… het was sowieso vreemd dat er ineens een groep mensen achterin de zaak bezig was met voorlezen.
De meeste klanten waren niet naar de winkel gekomen om voorgelezen te worden. En een jingle hoefden ze al helemaal niet. Niet dat iemand erover klaagde, ze merkten hem volgens mij niet eens op. Behalve mijn uitgever, die wilde hem elke keer. Mijn uitgever is een man met smaak.
Toen ik de eerste keer aan de beurt was, kondigde hij me met hele mooi woorden aan. Dat was eervol. Hij zei ook iets over het boekje dat ik gemaakt heb in samenwerking met het Besiendershuis. Daarbij maakte hij een gebaar, zo van ‘ieniemienie’, maar dat kon me niks schelen.
